Artikel van de maand: Robert Watts Interview

Naar aanleiding van het overlijden van Robert Watts (1938-2024) publiceren we het interview dat verscheen in TeeKay-421 Magazine 64.

Interview Tim Veekhoven – maart, april en mei 2013

Toen redacteur Sander de Lange naar Celebration VI trok, vroeg hij aan verschillende men­sen of zij interesse hadden in een interview met TeeKay-421. Robert Watts was misschien wel de bijzon­derste naam die uit de trommel viel. Watts was als production supervisor en co-producer erg nauw betrokken bij de productie van de drie classics en eveneens bij de drie eerste films van Indiana Jones. Watts is dus een gedroomde gesprekspartner om te mijmeren over herinneringen aan de classics.

Had je enig idee wat voor film het precies ging worden, toen je werd ingehuurd om aan ‘Star Wars’ te werken als produc­tion supervisor?
Robert Watts: Toen ik begon aan ‘Star Wars’ wist ik enkel dat het ging om een sciencefictionfilm. Het eerste script dat ik kreeg, heette ‘The Adventures of Luke Starkiller. Episode One: The Star Wars’. Later werd Lukes naam veranderd in Skywalker en werd het lidwoord ‘the’ weggelaten in de titel. Het is niet zo ongewoon om aan een film te beginnen en niet zoveel over het verhaal te weten. Dat weet je meestal alleen als de film gebaseerd is op een boek of wanneer je zelf hebt meegewerkt aan het verhaal.

Samen met production designer John Barry ging je de locaties verkennen in Tunesië. Hoe was het om daar te filmen in 1976?
RW: Het filmen van de scènes in Tune­sië viel best mee, behalve de scènes op de Lars Homestead. Die set lag op de zoutvlakte van Nefta nabij Tozeur, in de buurt van de grens met Algerije. De ondergrond was perfect om op te rijden met een voertuig, op voor­waarde dat het niet regende. Regen deed het zout barsten en de modder eronder blootliggen. Die modder was bovendien bijzonder vettig en maakte het rijden onmogelijk.

Op een morgen trok ik vroeg op pad en er waaide een erg stevige wind in combinatie met felle regenslag. Ik wist meteen dat we niet op de zout­vlakte konden geraken. Ik besliste om de rest van de crew een dagje rust te gunnen en samen met Leslie Dilley (art director) ging ik uitvissen wat er met de koepel van de Lars Homestad was gebeurd. Met een jeep geraakten we gelukkig door de modder tot aan de set. Het dak was bijna tot aan de Algerijnse grens weggewaaid. Er was ook nog andere schade aan de koe­pel, dus besloot ik om de volgende dag eerst andere scènes in de na­bije omgeving af te werken. Die dag uitstel zou ondertussen door het art department en de arbeidskrachten aangewend worden om de schade te herstellen.

Tijdens onze laatste draaidag in Nefta konden we dan de scènes bij de Lars Homestead afwerken. We filmden alle scènes die we nog nodig hadden en de laatste scène was Luke die starend naar de zonnen van Tatooine keek. Een van de zonnen ging op dat mo­ment echt onder en de andere werd later door ILM toegevoegd. Net nadat we gedaan hadden met filmen, voelde ik al een eerste regendruppel vallen. Terwijl het begon te regenen, moesten we maken dat we van de zoutvlakte waren. We haastten ons om alles in te laden alvorens de vlakte weer in een modderpoel zou veranderen. We konden alle voertuigen redden, met uitzondering van een kraan, die dan nog wel door zes wielen werd voort­gedreven. Die kraan hadden we ge­leend van het Tunesische leger en die hebben we dus moeten achterlaten.

Verliep de productie van ‘Star Wars’ echt zo moeilijk?
RW: De productie van de eerste ‘Star Wars’ was echt zeer moeilijk, aangezien 20th Century Fox ons groen licht gaf om te blijven filmen tot januari 1977. De film moest immers tijdens het laatste weekend van mei 1977 in de bioscoop verschijnen. Dat betekende dat er erg weinig tijd overbleef om de nieuwe optische speciale effecten te verfijnen. De props en kostuums moesten ook nog allemaal worden ge­maakt alsof ze echt uit dat ‘galaxy far, far away’ leken te komen.

Om de deadline te halen, moesten we dus beginnen met filmen in maart 1976. Het was telkens een race tegen de klok om alles klaar te krijgen en om zo weinig mogelijk tijd te verlie­zen. We begonnen in Tunesië met de eerder beschreven scènes in Tozeur. De eerste scène was Luke en Uncle Owen die R2-D2 en C-3PO kochten van de Jawas. Het was meteen ook de eerste maal dat Anthony Daniels het pak van C-3PO aantrok in de branden­de zon in Tunesië.

Fox geloofde niet in de film en maakte het ons moeilijk tijdens de produc­tie. ‘Star Wars’ was op dat moment de enige film van Fox die niet volledig in de studio werd opgenomen, dus al hun ogen waren op ons gericht. Hun gebrek aan vertrouwen in het project zorgde ervoor dat de rechten van de vervolgfilms en merchandising bij Ge­orge Lucas terechtkwamen. Toen ‘Star Wars’ in de bioscopen verscheen, ver­dubbelde het aandeel van Fox op Wall Street!

Voor ‘Empire’ was je as­sociate producer en moest je een locatie vinden om de ijsvlakte van Hoth te filmen. Hoe ben je bij Finse (Noorwegen) terechtgeko­men?
RW: Voor de scènes op Hoth hadden we een sneeuwachtergrond nodig zonder heuvels, dus filmen in de Alpen of in een andere bergketen was uitge­sloten. We vonden in Finse alles wat we zochten. Finse lag ongeveer in het midden van de treinverbinding tussen Oslo en Bergen. Tijdens de winter kon je het enkel bereiken met de trein en er was één hotel (dat is de dag van vandaag nog steeds het geval, nvdr.) waar we iedereen konden herbergen. We hadden toch wel wat werk voor de boeg in Noorwegen. Er was slechts een scène die we in de studio zouden filmen: die met de sneeuwstorm. Een sneeuwstorm kan je immers niet in een buitenlocatie opwekken, omdat het er nooit krachtig en realistisch ge­noeg uitziet. Dat was de enige scène waarvoor Harrison Ford nodig was en dus werd er beslist om hem niet naar Noorwegen te laten komen.

Tijdens de eerste dag van de opnames werd ik wakker en zag ik warempel een sneeuwstorm buiten. We begon­nen met het deel van de scène in de sneeuwstorm waarvoor we enkel Mark Hamill nodig hadden. Ik contacteerde meteen de studio en vertelde hen dat we Harrison onmiddellijk in Noorwe­gen nodig hadden en dat hij de eerste vlucht moest nemen. Dat zorgde ech­ter voor een nieuw probleem, want door de storm reden er geen treinen. Er was wel een sneeuwruimer van het spoor beschikbaar en ik kreeg toe­stemming om die te gebruiken.

Ik gaf de location manager een fles whisky en vroeg hem om naar Oslo te rijden en Harrison mee te brengen. Ondertussen filmden we de scène met Mark en bleef ik na de draaidag klaar om Harrison op te vangen. Hij arriveerde om 1u00 ‘s nachts, maar ging akkoord om de volgende dag meteen te werken. Dus we slaagden erin om de sneeuwstorm te filmen in een echte storm! Nadat de storm was gaan liggen, konden we de resterende scènes afwerken. De volgende stop voor de productie waren de Elstree Studios. De echte storm in Finse be­spaarde ons kosten en leek ook veel realistischer dan een namaakstorm. Zo’n namaakstorm wordt op de set nagebootst met een witte achter­grond en kleine stukjes piepschuim als sneeuwvlokken.

Waren je taken als co-producer van ‘Return of the Jedi’ anders dan bij de vorige films?
RW: Het belangrijkste aspect van mijn job bij Return of the Jedi was hetzelfde als bij alle films, namelijk om een zo goed moge­lijke film te maken binnen de tijdsli­miet en binnen het voorziene budget. We begonnen eerst met opnames in de Elstree Studios in Engeland en die verliepen vlekkeloos binnen de ge­plande periode. Daarna trokken we naar de VS voor de buitenopnames. Bij de eerste opnames zouden we de buitenkant van Jabba’s Sail Barge en de Sarlacc pit filmen. Dat gebeurde nabij een stuk woestijn met de naam ‘Buttercup Valley’. Die bevond zich helemaal in het zuidoosten van Cali­fornië en we verbleven in Yuma, een stadje in Arizona dat het dichtst bij de set lag. Arizona en Californië liggen trouwens in verschillende tijdzones, maar we bleven allemaal werken op de tijd van Arizona.

Daarna trokken we naar Crescent City, dat zich in het noordwesten van Californië bevindt. Het ligt dichtbij de grens met Oregon en we konden alle acteurs die Ewoks speelden, huisves­ten in het eerste stadje in de staat Oregon, Brookings. In die omgeving filmden we Endor, te midden van de erg hoge ‘redwood’-bomen. Een hele andere locatie dan de woestijn nabij Yuma. Alles verliep goed en de film werd op tijd afgerond.

Merkte je enige verande­ringen bij Lucasfilm of bij Lucas tijdens de producties van de drie films?
RW: Door het succes van de SW-films in combinatie met dat van de ‘Indi­ana Jones’-films begon Lucasfilm in­derdaad wat te veranderen, maar ik merkte geen grote verandering aan George. Hij leek mij nog altijd dezelf­de persoon.

Toen er aan SW werd gewerkt, bevond Lucasfilm zich bij Universal Studios in Los Angeles en ILM bevond zich even­eens in Los Angeles, in een pakhuis in Van Nuys. Tijdens het werk voor TESB was ILM ondertussen verhuisd naar het noorden van San Rafael, ge­legen in Marin County. Marin County is het gebied dat begint aan de andere kant van de Golden Gate Bridge (waar ook Skywalker Ranch ligt, nvdr.). De kantoren van Lucasfilm waren toen verspreid over Marin County en een gebouw dat zich tegenover de kan­toren van Universal bevond. Aan dat gebouw was vroeger een fabriek ver­bonden waar men eieren sorteerde, waardoor wij het ‘The Egg Company’ noemden. Uiteindelijk verhuisde alles naar Marin County en waar vroeger ‘The Egg Company’ was, is nu een metrostation gevestigd voor de metro van LA.

Richard Marquand (re­gisseur van RotJ) en jezelf heb­ben een cameo in RotJ als AT-ST Drivers Major Marquand en Lieu­tenant Watts (later in Canon hernoemd tot Newland en Blanaid). Kan je ons hierover wat vertellen? Heb je het figuurtje van Hasbro al gezien van je per­sonage?
RW: We waren bezig met pick-up shots te filmen op het einde van de productie bij ILM. We hadden men­sen ingehuurd om de AT-ST Drivers te spelen, maar iemand stelde voor dat Richard en ik dat zouden doen. Eigenlijk trokken we voor de grap de outfits aan en speelden we de rollen. Het gebeurde dus door een ingeving en ik had het helemaal niet verwacht dat ik in de film zou spelen. Ik heb de figuurtjes (two pack met Marquand, nvdr.) al gezien, maar ik moet ze mij eens aanschaffen.

Je hebt met de drie ver­schillende regisseurs van de clas­sics samengewerkt. Wat maakte hen zo verschillend van elkaar?
RW: Elke regisseur heeft een eigen stijl en manier van werken. Ik heb het voorrecht gehad om driemaal met Steven Spielberg samen te werken voor de films van Indiana Jones. Hij is een van de beste regisseurs ter we­reld en het was erg motiverend om met hem samen te werken. Hij staat geen enkele uitdaging uit de weg en daar hou ik van.

De drie regisseurs van de classics waren inderdaad verschillend en ook anders qua stijl. George Lucas was bij wijze van spreken de bron van alle creativiteit en fantasie. Hij deed iets magisch met de eerste film dat nooit eerder was vertoond in de film­geschiedenis. Hij introduceerde een nieuwe trend voor de toekomst. Bij TESB bracht Irvin Kershner een kar­renvracht ervaring mee, omdat hij al veel films van verschillende allure had geregisseerd. Bekeken vanuit een zui­ver cinematografisch standpunt, hoe­wel dat ook niet altijd makkelijk te be­palen is, denk ik dat TESB de ‘beste’ regie heeft van alle drie de classics. Maar ‘Star Wars’ zal altijd mijn per­soonlijke favoriet blijven, omdat de film uniek is. Richard Marquand regis­seerde RotJ en hij deed het gewoon erg goed. Hij leverde een perfect sluitstuk af voor de trilogie. Indien ik zou moeten kiezen, zou RotJ wel mijn minst favoriete film zijn van de drie.

Je hebt bijna heel de we­reld rondgereisd, op zoek naar ge­schikte locaties. Welke plaatsen zijn je bijgebleven?
RW: Dat is een moeilijke vraag, want ik heb ook heel veel locaties bezocht waar uiteindelijk niet werd gefilmd. Voor ‘Raiders of the Lost Ark’ reisden Norman Reynolds en ik de hele wereld rond. We vertrokken vanuit Engeland naar het westen en zo de wereld rond totdat we weer in Engeland arriveer­den. Een van de vreemdste plaatsen om te filmen was toch het stadje Mat­mata in Tunesië. Het idee van de Lars Homestead (die we ook deels filmden op de zoutvlakte) kwam van de hui­zen in Matmata. De woningen zijn er namelijk in grote gaten in de grond gebouwd en een van die huizen was een hotel. Dat hotel gebruikten we als het interieur voor de Lars Homestead. Ik heb nooit iets vergelijkbaars gezien in andere delen van de wereld. Onder­tussen hebben vele fans die locatie in Tunesië ook bezocht.

Kan je wat meer vertellen over de rol die je Jeremy Bulloch in de Saga bezorgde?
RW: Jeremy is mijn halfbroer, maar ik had nog nooit een rol voor hem te pakken kunnen krijgen in een van de films waaraan ik werkte. In 1979 was de casting voor TESB bezig, onder andere voor een personage genaamd Boba Fett. Ik dacht dat ik eindelijk een rol voor hem te pakken had. Ik belde hem op en zei dat ik misschien een rol voor hem had. Als Jeremy naar de studio zou komen en het outfit van Boba Fett paste hem, dan mocht hij de rol vertolken. Hij kwam langs en het outfit paste hem als gegoten.

Uiteraard waren noch Jeremy, noch ikzelf ons bewust van de impact die het personage zou krijgen door de ja­ren heen. Door de conventies is Boba Fett uitgegroeid tot een belangrijk personage en Jeremy werkt echt hard om dat ook zo te houden. Ik ben op een aantal conventies geweest waar Jeremy ook was, en terwijl er aan mijn tafel niemand meer stond aan te schuiven, was er nog steeds een lan­ge rij wachtenden bij Jeremy.

Wat zijn je beste herinne­ringen aan de ‘Star Wars’-films?
RW: Dat is ook weer een moeilijke vraag. Ik denk sowieso de hele pro­ductie van ‘Star Wars’, omdat het zo’n moeilijke film was om te maken.

Een andere erg leuke anekdote gaat over toen ik in Kabul (Afghanistan) was voor de film ‘Meetings with Re­markable Men’. Er was geen tele­foonverbinding in Afghanistan en dus moesten we in contact blijven met de studio via de telex. Net toen SW in de bioscoop verscheen, was ik in Afgha­nistan. Ik had er dus geen idee van wat er in de VS aan het gebeuren was. Het enige dat verkrijgbaar was in Ka­bul, waren tijdschriften als Time en Newsweek. Op een keer kocht ik een exemplaar van Time en daar stonden maar liefst acht pagina’s in met kleu­renfoto’s van SW. Op dat moment re­aliseerde ik mij dat de film een enorm succes was geworden. Dus een van mijn beste herinneringen is toen ik vernam dat de film een succes was geworden terwijl ik mij in Afghanistan bevond, ver weg van alle drukte en zelfs zonder televisie.

Heb je bepaalde props of souvenirs bijgehouden van de producties van de films?
RW: Ik ben niet zo’n verzamelaar van props en de enkele dingen die ik had, heb ik verkocht om mijn kinderen te helpen met hun hypothecaire lening af te betalen. Ik heb nog wat badges en stickers, maar het belangrijkste blij­ven mijn herinneringen aan die fan­tastische periode in mijn leven en die kan ik altijd bewaren.

Wat vind je van het feit dat er nieuwe films komen, onder grote regie van Disney? Heb je enige wijze raad voor de nieuwe crew van de films?
RW: Ik ben blij dat Disney nieuwe films gaat maken en dat die films zich afspelen na die waar ik aan heb ge­werkt. Ik ben echt benieuwd naar hoe het verhaal verdergaat na RotJ. Het is niet echt mijn taak om raad te ge­ven aan de nieuwe crew. Zij weten, net als ik, dat zij een enorme verant­woordelijkheid hebben door de saga te vervolgen. Dat moet ook nog eens gebeuren op het hoogst mogelijke ni­veau.

Je hebt meegewerkt aan de eerste drie films van Indiana Jones. Waren die films gelijkaar­dig aan de SW-films om te maken of waren ze toch anders?
RW: De films van Indiana Jones waren heel erg verschillend om te maken, omdat ze zich tijdens onze geschiede­nis afspeelden, meer bepaald in de ja­ren ’30. Veel props en kostuums waren al beschikbaar, terwijl we die voor SW allemaal zelf moesten bedenken en maken. De locaties waren bestaande plaatsen en enkel de tijdsgeest werd aangepast om de sfeer van de jaren ’30 na te bootsen. Ik vond het fantas­tisch om aan films te werken waarbij we overal op de wereld terechtkwa­men. ‘Raiders’ was de enige film, voor zover ik mij herinner, waarbij we pas twee weken na de deadline klaar wa­ren met filmen. Ik denk niet dat ik dat ooit nog heb gedaan.

Alle films hebben natuurlijk wel een zekere gelijkenis als het aankomt op het filmen zelf, maar aan de andere kant zijn ze allemaal erg verschillend. Daarom vind ik het ook zo leuk om betrokken te zijn bij tal van verschil­lende producties.

Je hebt tijdens je loop­baan aan tal van bekende films gewerkt en ook gewerkt met be­kende regisseurs en acteurs. Wel­ke ervaringen blijven jou vooral bij?
RW: Ook dat is weer een moeilijke vraag, omdat alle mensen verschil­lend zijn en hun werk op hun manier uitstekend doen. Ik zei al dat ik het bijzonder aangenaam vond om met Steven Spielberg te werken als regis­seur. Stanley Kubrick was ook super om mee te werken en als mens was hij erg tof in de omgang. Hij had een erg leuk gevoel voor humor.

Sean Connery was fantastisch. Hij had totaal geen sterallures. Het enige dat hij niet kon verdragen, was inefficiën­tie. Ik heb ook de opmars van Harri­son Ford meegemaakt, maar vanaf het begin was hij al erg professioneel.

Heel lang was mijn favoriete film ‘Dar­ling’, een film die ik maakte in de ja­ren ’60. Vermoedelijk hebben jullie er nog nooit van gehoord. In die film speelden Lawrence Harvey, Dirk Bo­garde en Julie Christie. Het was Chris­ties debuutfilm, waarvoor ze dan nog eens een Oscar kreeg. John Schlesin­ger was de regisseur en de film was nog in zwart-wit. Ik was destijds de second assistant director, maar ik heb er nog steeds bijzonder goede herin­neringen aan.